
Jurisprudentie
AS3162
Datum uitspraak2005-01-19
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407680/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407680/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen het uitwerkingsplan "Spoorwegdriehoek Noord" vastgesteld.
Uitspraak
200407680/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen het uitwerkingsplan "Spoorwegdriehoek Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 juli 2004, kenmerk 2004-23266, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 15 oktober 2004 en 28 oktober 2004.
Bij brief van 8 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2005, waar [appellant] en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Kloosterman en J.A.M. Warmerdam, ambtenaren van de gemeente, en de besloten vennootschap "IJmuider Delta B.V.", vertegenwoordigd door drs. P.H.L.M. van de Meerakker, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan zeehaven IJmuiden" en maakt onder meer bedrijfsbebouwing mogelijk. Het plangebied heeft betrekking op het noordelijke deel van de zogenoemde "Spoorwegdriehoek".
2.3. [appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij is van mening dat het voor het plangebied gemaakte beeldkwaliteitsplan ten onrechte niet door de gemeente is opgesteld. Voorts voert hij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden van de aan het plangebied grenzende oude kade en het talud van Oud-IJmuiden.
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. Het plan voldoet volgens hem voorts aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
2.5. Aan de in het plan begrepen gronden is in het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijven" met de aanduiding "uit te werken bedrijfsdoeleinden" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor havengerelateerde bedrijven, alsmede voor bedrijven die als gevolg van de herstructurering van het havengebied binnen het havengebied verplaatst dienen te worden, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
2.6. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO rust op het college van burgemeester en wethouders de plicht om de bestemming overeenkomstig de uitwerkingsregels uit te werken indien bij een bestemmingsplan aan gronden een nog uit te werken bestemming is gegeven. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan.
2.7. Aan de in het plan begrepen gronden zijn de bestemmingen "Bedrijven I (BI)", "Verkeer–autoverkeer (Va)", "Verkeer-verblijfsgebied (Vb)" en "Groen (G)" gegeven.
2.8. Niet gesteld, noch gebleken is dat de in artikel 4, zeventiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels zijn miskend.
2.9. Ten aanzien van de vrees van appellant voor aantasting van de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de oude kade en het talud van Oud-IJmuiden als gevolg van de toegestane bedrijfsbebouwing en de maximale hoogte hiervan, overweegt de Afdeling dat de bestemming "Bedrijven" met de aanduiding "uit te werken bedrijfsdoeleinden" en de daarbij horende toegestane maximale bouwhoogte reeds in het bestemmingsplan zijn beoordeeld en in het kader van het uitwerkingsplan niet opnieuw ter discussie kunnen staan. Met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan dient de aanvaardbaarheid hiervan in beginsel als een gegeven te worden beschouwd. Dat de buiten het plangebied gelegen oude kade en het talud volgens appellant in verband met de cultuurhistorische waarden een beschermde status verdienen maakt dit niet anders.
2.10. Voorzover appellant van mening is dat voor het plangebied een stedenbouwkundige visie ontbreekt, stelt de Afdeling vast dat door ONX architecten voor het plangebied het "Beeldkwaliteitsplan Spoorwegdelta 2003" is opgesteld, waarin een stedenbouwkundige visie is neergelegd. Daarbij zijn de effecten van de voorziene bedrijfsbebouwing op de oude kade en het talud betrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit beeldkwaliteitsplan zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Dat het beeldkwaliteitsplan niet door de gemeente is gemaakt maakt dit niet anders.
2.11. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, waarvan de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
178-459.